|
|
|
Een kompas is niets meer dan een magneet welke zich richt tussen de magnetische lijnen van de aarde. Wanneer je deze richting weer geeft in een
gradenroos kun je alle richtingen bepalen. Met een kompas kun je in het veld je positie ten opzichte van voorwerpen bepalen en richtingen uitzetten.
Wanneer deze richtingen, in de vorm van graden, gecombineerd worden met een kaart, kun je posities bepalen en richtingen voor verplaatsing uitzetten.
Kompassen zijn er in vele vormen, maten en dus ook prijsklassen. Het verschil zit hierbij in een aantal hulpmiddelen welke de nauwkeurigheid van
navigeren ten goede komen. Voor onderstaande uitleg is gekozen voor het Recta vloeistof kompas. Het principe is echter voor ieder kompas hetzelfde. |
|
De Onderdelen
|
Wanneer het kompas uitgeschoven wordt zie je het volgende:
A. Behuizing
C. Kompasroos
E. Vizier
F. Spiegel
G. Touwtje, Het vizier is de groef over het doosje waarmee het richten van het kompas nauwkeuriger kan worden uitgevoerd. De spiegel en het touwtje zijn
hierbij aanvullende hulpmiddelen.
B. Lade, een kunststof, uitschuifbaar, doosje wat de onderdelen van het kompas bij elkaar houd en voorkomt dat de onderdelen beschadigen.
D. Kompasnaald, de kompasroos is een draaibare gradenroos die een verdeling van 360º weer geeft.
In verband met de duidelijkheid zijn de tientallen weergegeven met één getal, zo staat de 1 op de kompasroos voor 10º en de 27 voor 270º. In het midden
van de kompasroos bevind zich, in een vloeistof, de vrij draaiende kompasnaald. Het rood gemarkeerde uiteinde van de naald is de Noord aanduiding.
De aanwezige vloeistof zorgt ervoor dat de naald minder beïnvloed wordt van buitenaf. Zonder vloeistof zal de naald blijven uitzwaaien en niet eenduidig
een richting aangeven. Het is veel gemaakt fout dat het kompas versleten zou zijn wanneer er een luchtbel in de vloeistof komt. Dit gebeurt bij
drukverschil in de atmosfeer (bijvoorbeeld op hoogte) en heeft geen invloed op de magnetische werking van de naald. |
|
Gebruik
|
Uit voorgaande weten we dat de kompasnaald het Noorden aan geeft. Met een kompas is nu dus het Noorden aanwijsbaar. Draai de kompasroos zo dat de nul
naar het vizier wijst. Onder de kompasroos zit een extra pijltje wat exact afstellen mogelijk maakt. (figuur links) Wanneer de kompasnaald met de
Noordkant (rood) de nul aan wijst ligt het kompas op Noord. |
|
Richtingen uitzetten
|
Wanneer je van punt A naar punt B wilt en op de kaart ziet dat er geen wegen naar punt B lopen zul je dit op kompas gaan doen. Op de landkaart meet
je de richting en eventueel afstand die je wilt verplaatsen. Je stelt het kompas in op deze richting en je kunt je weg vervolgen. Teken, op de kaart,
een lijn tussen A en B. Meet de hoek die je lijn maakt met de lijn Zuid Noord (een rasterlijn op de kaart). In ons voorbeeld nemen we een hoek van 70º
naar het Oosten gemeten. Draai de kompasroos tot de 7 (staat voor 70º) gelijk ligt met het vizier. Hang het kompas met het touwtje aan je nek en klap
het spiegeltje uit. Neem het kompas in een hand en strek de arm waarmee je het kompas vast hebt, zodat het touwtje strak staat. Kijk in de spiegel en
draai net zo lang om je eigen as totdat de Noordpijl op 0º staat. Je kompas wijst nu naar 70º Oost. Een hulpmiddel bij het vinden van de nul zijn de
twee gele streepjes in de kompasroos.
Het meten van de richting kan met een kaarthoekmeter, denk er dan wel aan dat je met een declinatiehoek ( zie
kaart) te maken hebt. Wanneer de kaart op het Noorden gelegd wordt kun je het kompas direct afstellen op de benodigde richting. |
|
Richtingen opnemen (schieten)
|
Het tegengestelde van een richting uitzetten is een richting opnemen. Een populaire naam hiervoor is schieten. Houdt het kompas op dezelfde manier voor
je als bij het uitzetten van een richting. Richt nu je kompas op het voorwerp wat je op wilt nemen, door over het vizier te kijken. Draai de kompasroos
totdat de magneetnaald op 0 staat (denk ook hierbij aan de gele streepjes en het spiegeltje) Lees het aantal graden af wat je opgenomen hebt.
Schieten gebruikt men om posities te bepalen. Kijk of je twee of meer herkenbare punten ook ziet op de landkaart. Schiet het aantal graden van de
punten en zet ze uit op de kaart. Je doet dit door vanaf het herkenbare punt een lijn in tegengestelde richting te tekenen. Daar waar de lijnen elkaar
kruisen bevindt je jezelf.
Voorbeeld:
Je schiet een vuurtoren op 70º Oost en een kerktoren op 90º West. Trek op de kaart vanuit de vuurtoren een lijn die in je richting wijst
70 – 180 = 110º West. Trek op de kaart vanuit de kerktoren ook een lijn die in je richting wijst 90 – 180 = 90º Oost. Daar waar beide lijnen elkaar
kruisen bevindt je jezelf. |
|
|